1980 beenbreker

 

s'Ochtends om half zeven staan Joop en ik op het nog klamme grasveld. Dat wat doorgaat voor ordedienst ligt nog op het podium te pitten en weigert op te staan. Om het podium te beschermen tegen vandalen hebben ze er de nacht op doorge­bracht. Dat dat gepaard is gegaan met veel drank wordt ons nu duidelijk. We parkeren de vrachtwagen tegen het podium en ondanks luide protesten rollen kasten en kisten langs hun hoofden. Het tweede popfestival in de openlucht op de Wesse­lerbrink zal ons geen onnodig geld gaan kosten, hebben we besloten. We hebben zitting genomen in de organisatie om de podiumfaciliteiten zeker te stellen. Ik heb erop gehamerd dat er een dak zou komen boven de zijkanten, waar de geluidssyste­men komen te staan. Vorig jaar is de boel verregend. Laconieke opmerking van een organisator: `Tijdens het festival regent het toch niet. Die bui loopt wel los'

`Ja, barst wel los' denk ik.

Maar nu op de ochtend dat het gebeuren moet is er nog geen dak. Men belooft plastic te gaan kopen als de winkels open zijn. Na hernieuwd aandringen en een dreigende regenwolk komt er eindelijk een stapel van dat spul. Ik kan het er zelf direct op plakken, want het begint meteen te regenen. Drie meter hoog sta ik op natte luidsprekerkasten. Als ik naar beneden wil springen realiseer ik me dat de formicatafels waar het geheel op staat door het water spekglad moet zijn. Ik probeer tijdens de sprong nog van richting te veranderen door een been uit te steken. Het been raakt het podium en een gekraak bete­kent dat ik voorlopig niet meer mee doe. Mijn rech­terbeen heeft er een naar uitziend scharnierpunt bij gekregen. Een ambulan­ce wordt gebeld en ik geef Joop de sleutels voor het geval ik die middag niet op tijd terug zal zijn. Ik ver­keer nog in de naïeve veronderstelling dat ik met een beetje geluk en wat gips het grootste deel van het festival nog wel zal meemaken.

Langzaam rijdt de ziekenauto van het terrein. Bij een been­breuk is geen haast. De ziekenbroeder vraagt of ik een sigaret wil. De opmerking, dat het voorlopig wel de laatste zal zijn,  doet in ieder geval mijn linkervoet stevig op de grond belan­den. Geschrokken neem ik de sigaret en het als asbak dienende kartonnen spuugbakje aan.

Het personeel op de Eerste Hulp vindt mijn nieuwe zwarte overall een poging waard om hem aan een stuk over mijn gebro­ken been te trekken. Voor mij hoeft het niet. Mijn toestemming om hem maar aan stukken te knippen wordt genegeerd.

De dienstdoende arts geeft opdracht het been in een takel met gewichten te hangen. Daarna zullen ze wel verder zien. Met zowel ontsteltenis als vermaak zie en voel ik dat ze me zo door mijn onderbeen boren.

Dat ik nog een tijd mag blijven wordt me ook duidelijk als ik het gezicht van de inmiddels gealarmeerde Marian zie. Ze is ongerust om zowel mij als haarzelf. Ze is zwanger en weet door haar medische achtergrond dat dit een langdurige zaak kan worden. Mijn bovenbeen is in de hele lengterichting gespleten en een van die delen ligt weer in drieën. Met iedere week een beetje minder gewicht aan het been hoopt men de botdelen weer in elkaar te kunnen laten zakken en zo te laten helen. Dat betekent weinig beweging en weinig beweging betekent weinig botvorming.

Zes weken lig ik op mijn rug. Ik kom niet van mijn kamer, waar ik trouwens ook geen behoefte aan heb. Ik zou wel gezond willen worden ontslagen, maar niet met bed en al op de recrea­tiezaal geparkeerd worden met een aantal zeurpieten. Alleen al het idee dat ik niet weg kan lopen. De eerste week lig ik alleen op een kamer, wat ik prima vind, maar voor het perso­neel is dat te bewerkelijk, dus word ik verhuisd naar een tweeper­soonskamer, waar ik me wel in kan schikken.

 

Om de week wordt het bed naast me door weer iemand anders bezet. De eerste buurman is een jong, in de kreukels, liggend verkeersslachtoffer. Hij is niet alleen slachtoffer van het verkeer, maar ook van jeugdige overmoed en domheid. Joyriding met als eindresultaat een dode en zwaargewonden. Hem staat nog wat te wachten. Hij zwerft al weken van de ene afdeling naar de andere vanwe­ge steeds nieuwe complicaties. Na een week verdwijnt hij weer.

Het bed naast me wordt verschoond en daarna bezet door een man van 65, die zijn leven lang in een koelcel heeft gewerkt. Af en toe sloft hij de gang op en vergeet daarbij zijn pyjamabroek aan te doen. Hij is mentaal en fysiek opgebrand. Hij wordt opgevolgd door een tachtigjarige globetrotter die nog af en toe een sportvliegtuig bestuurt. Hij heeft zich verwond bij een bergwandeling op Corsica. Hij had wat meer aandacht aan de daardoor opgelopen infectie moeten besteden. Nu plukt hij de wrange vruchten. Hij maalt er niet om en ook hij verdwijnt na verloop van tijd naar huis.

Ik heb bezoek van een van de zangeressen van een band die zich op dit moment op veel belangstelling mag verheugen. Naast mij ligt weer een vers verkeersslachtoffer of ook hier weer beter gezegd, een slachtoffer van zichzelf. Met teveel alcohol en een snelheid van 120 in de bebouwde kom een geparkeerde auto geramd. Hij moet nog veel goedpraten. Hij heeft net een spoed­operatie achter de rug en is volgens mij nog zwaar onder zeil. Als mijn bezoek vertrok­ken is hoor ik, met een door pijnstil­lers en slaappillen verdwaasde stem, mijn buurman vragen:`Was dat een zange­res van Teach In'. Ik antwoord bevestigend en ben verbaasd dat hij zoveel meekreeg. Een tijd is het stil. Dan.`­Weet je wie ik een stuk vind?':komt het met moeite uit de gedrogeerde knaap. Alsof dat het eerste is waar je aan denkt als je een zange­res hoort. Ik blijf benieuwd, maar denk dat het antwoord in zijn kussen is blijven hangen want ik hoor een hele tijd niets meer. Dan heel zacht.`Marga van Switch'. Ik heb hem daarna zeker vier uur niet weer gehoord.

Na vier dagen gaat hij weg. Hij moet wel eerst een briefje tekenen dat hij de verder onder eigen verantwoording geneest.

 

 

In de eerste week vraagt iemand of ik geen problemen heb met roken. Tot mijn eigen verbazing heb ik daar geen moment aan gedacht. Een week niet gerookt en er niets van gemerkt. Het was me al wel opgevallen dat ik na de koffie een niet te overwinnen slaap kreeg. Ik geef er vaak aan toe. Het personeel probeert me wakker te houden omdat ik s'nachts dan niet slaap. Voor de onderbezette nachtploeg is het beter dat zoveel moge­lijk patiënten slapen.

Terwijl ik met mijn slaapprobleempjes zit, worstelt Marian thuis om de boel op een rails te houden. Katrijn is net een jaar en een handenbinder. Ze is prachtig als ze me op komt zoeken. Eigenwijs en zelfverzekerd komt ze de kamer oplopen. Vaak hoor ik haar al op de gang. Blij met haar nieuwste vaardigheid; lopen. En dat laat ze merken door niet meer op de arm te willen. Brutale blonde kop en een grote streng dikke kralen om haar nek, waar ze duide­lijk trots op is.

Marian is in de zesde maand en de zwan­ger­schap begint haar fysiek aan te spreken. Finan­cieel is het slecht geregeld. Er moet eerst uitgezocht worden wie mijn laatste werkgever was. Ambtelijke molens. Zelfs het ministerie van defensie komt er aan te pas. BVM, het theater­bureau waar ik indirect veel voor werk, schijnt niet thuis te geven. De toch al niet beste relatie tussen BVM en mij is nu helemaal ver­stoord. Zij zullen er niet wakker van liggen.

Als de weken verstrijken word ik steeds chagrijniger. De stripverhalen komen me de neus uit. Op zwaardere kost kan ik me niet concentreren. De business loopt niet. Joop laat zich nauwelijks zien. Hij is in de hele periode slechts een keer geweest. Als Marian op bezoek komt treft ze me vaak niet te genieten aan. Voor haar moet zo langzamerhand de behoefte op bezoek te komen wel verdwijnen. Ik probeer niet te hospita­lise­ren, maar het blijft bij een poging. De artsen zien dit ook en beslui­ten na zes weken de gewichten in de kast te hangen en mij te opere­ren. Er wordt een plaat met achttien schroeven gemon­teerd.     

Twee weken later op een woensdag mag ik naar huis. Als ik op de gang kom word ik duizelig en zak bijna in elkaar. Ze laten me nog niet gaan. Volgende dag opnieuw proberen. Weer duizelig maar ik laat niets merken. Als ik de gang, waarop ze me staan uit te zwaaien maar af ben. Om de hoek mag ik wat mij betreft in elkaar storten. Dat zien ze toch niet. Ik laat het zover niet komen en zoek snel een stoel.

Ik heb het gevoel dat ik zes weken voor niets gelegen heb. Ik moet nog wel revalide­ren. Mijn kuiten zijn geslonken. Ik heb geen gips om het been en mag het nog nauwelijks belasten. Twee krukken gebruik ik bij het lopen. Het is allemaal zwaar behel­pen maar het gaat met de week weer beter. Vijf maanden later kan ik de krukken inleve­ren. Toch maar goed dat ik Joop de sleutels nog heb gegeven.

 

Drie dagen nadat ik uit het ziekenhuis ontslagen ben, sta ik weer achter de mengtafel. Voor Teach In in Buurse, in een feesttent. Een goed begin. Na de microfoons, de monitorside­fills en de lampen heeft de band nu ook een technicus op stan­daards.

Het loopt echter niet met T.I.. De band loopt net als ik. Op het moment dat ik de krukken inlever en Sanne geboren wordt, houden ze er mee op. Ik heb mis gegokt. Verkeerde band. Twee andere aanbiedingen [Normaal en de All In Band] heb ik afgewe­zen omdat ik dacht dat er geen brood in zat. Blijkt anders uit te pakken. Die bands lopen inmiddels als een trein. Naar T.I. is weinig vraag. Er wordt nog een poging gedaan om de kosten te drukken , zodat de prijzen naar beneden kunnen. Ook dat is geen succes. Het laatste optreden is een afgang. Een groot festival in de IJsselhal in Zwolle. We staan als enige op het podium boven in de lege kantine terwijl we door de ramen beneden een paar duizend mensen zien bij andere artiesten. Gauw wegspoelen.

 

                                                                                                                                                    naar boven

wpd91ae9a9.png

wp0bd17e5d.png

wp9ae41299.png

wp503b9f28.png

wp17cd1e8f.png

wpaf3bcddf.png

wp69b70914.png

wp57e9d308.png

wp3da7a008.png

wp29e49a8f.png

wpf1de23ec.png

wp58890311.png

wpce7162a2.png

wpeefe4dee.png

wp0f41ba90.png

wpe500c283.png

wp05a296eb.png

wp044593f1.png

wp362c6096.png