1963 -  1969

 

Mijn moeder vindt het niet genoeg dat de school me voorbereidt op de ULO, maar krijgt het niet gedaan dat Oude Groen alleen voor mij een programma in elkaar draait opdat ik toela­tings­examen voor de HBS kan doen. Dat is teveel werk. Als argument geeft hij echter op dat ik vanwege mijn veelvuldig voorkomende hoofdpijn er toch niet geschikt voor ben. Als het tijd wordt een toelatingsexamen HBS aan te vragen, weigert hij mee te werken. Argument: `Hij heeft de voorbereiding ervoor toch niet gedaan'?

Ik doe het toelatings­examen voor de ULO en slaag. Er werd hooguit gekeken of je schrijven kon. Ieder die een potlood vast kan houden mag naar de ULO. Ik nu ook. Als het aan hun ligt mag ik vier jaar onder de toren van de Jozef­kerk zitten.

Maar mijn moeder wil meer en vraagt een examen aan op het Jacobuscollege. De examens zijn eigenlijk al achter de rug, maar voor mij wordt een uitzondering gemaakt en ik mag drie dagen later komen.

Een halve dag zit ik samen met nog een laatkomer onder het oog van directeur Elshoff, pater Carme­liet mijn sommetjes te maken. Ik ben erg onder de indruk van het voorgedrukte school­papier. Proefwerkpapier met een eigen brievenhoofd van de school. Zoiets heb ik nog nooit gezien. Ik weet weinig van zo'n school. Ik ken zelfs niemand die op een middelbare school zit. Om het uur gaat luid­ruchtig een zoemer. De eerste keer knikt de directeur ons glimlachend toe en verzoekt ons er niets van aan te trekken.

Een week later krij­gen we be­richt. Mijn moeder, die de enve­loppe al geopend heeft viert haar overwinning en ik mag mee­doen.

 

Mijn moeder, spijtig genoeg zelf weinig ervaring met onder­wijs, denkt precies te weten wat ik nodig heb en wat mijn behoeftes zullen zijn als ik straks dagelijks naar Enschede moet. Ik voel dat ik daarvoor op moet passen. Het liefst zou ze me in een kostuum met stropdas hijsen. De schooltas is ook al afwijkend, heb ik gezien.

 

De tas heb ik van mijn vader, die hem een aantal jaren voor twee cursussen heeft gebruikt. Een prachtige gebruikt leren aktetas [in de Twentse volksmond `akketas']. Vooral zijn kleur is mooi. Donker bruin. Alle andere soortgelijken zijn bleekbruin. Voor mijn moeder is de tas heilig. Mijn vader gebruikt hem niet meer, bouwkunde I,II,III en IV kunnen er uit. Nu ben ik aan de beurt. Tegen mijn dagelijks gebruik is de tas niet bestand en legt binnen het jaar het loodje. Het wordt me nu nog wel eens verweten op verjaar -en feestdagen.

 

Uit het oogpunt van uniformiteit krijgen we van de school een vaal groen lapje. Daar moet mijn moeder een gymbroek van naai­en. Een wit shirt moet ik bij een sportzaak kopen.

Op de eerste dag als ik de boeken ophaal is er een knaap die zich wel over een eenzame uit Boekelo zal ontfermen. Hij vraagt of ik een rondje met hem loop. Iedereen loopt hier een rondje door de wijk. Een vreemd gezicht zo'n troepenbeweging in de pauzes. Een enkeling durft het aan in tegengestelde richting te lopen. Makke schapen. Het is ook pas 1963. De Beatles moeten hier nog doorbreken, wat ze overigens snel doen met een no 1,2,3 en 4 notering. Of mijn begeleider op mijn eerste ronde een Beatlefan is geworden weet ik niet. Als we op de helft van de wandeling zijn wordt hij klef, gaat aan me hangen en zo. Daar ben ik niet van gediend en poeier hem af en wel zo dat hij me nooit meer aanspreekt.

In een hoogste klas zitten twee suikerspinnen op hoge hakken, restanten uit de vetkuiventijd. We verwachten dat de hakken dan ook ieder moment af kunnen knappen.

 

Ik wil archeoloog worden. Boonstoppel, die naast algebra ook geschiedenis geeft, weet laatstgenoemd vak zo boeiend te verkopen, dat ik de rest van mijn leven in verre warme landen in de grond wil wroeten om onontdekte ruines aan de aardkorst te onttrekken. De verre oudheid schreeuwt tot mijn verbeel­ding. Jammer dat Troje al is teruggevonden.

 

Dagelijks fiets ik in mijn eentje naar de meest afgelegen school in Enschede. Geen enkele andere Boekeloër is zo gek. Zij hebben een onderkomen dichterbij gekozen. Ik mag twee bulten bedwingen, zij maar een. Mijn kuiten zouden sterker moeten worden. Niemand vertelt me dat ik mijn banden vaker op moet pompen en zelf kom ik ook niet op het idee.

Hoewel de band met de kerk bij ons thuis al behoorlijk ver­sleten is, word ik wel naar een katholieke school gestuurd. Ook al moet ik daar alleen heen en moet ik daar per dag acht kilometer meer voor fietsen. Voor kerkverzuim kun je altijd nog een smoes verzinnen.` Ik kan niet tegen wierrook'of` Ik mag niet van de dokter'. Ik ga om medische redenen niet naar de kerk'.`Ik word er ziek van.' Maar als je je kind naar een niet katholieke school stuurt betekent dat kleurbekennen.       

Op het dorp voelde ik me al een eenling omdat ik minder bin­ding met de plek had dan de ande­ren. Nu is het weer prijs. Ik probeer de frustra­tie met de fiets tegen de Usseleres en de Getfertbrug kapot te trap­pen. In het dorp kent niemand mijn school. Op school kent nie­mand mijn dorp. Ik voel me te oud om met Ben Straatman in het bos nog cowboy en boef te spelen.

De schoolresultaten zijn echter bemoedigend en aan het eind van het eerste jaar adviseert de klasseleraar mijn ouders mij naar het gymnasium in Hengelo te sturen. Mijn moeder ziet de burgermeester in mij groeien. Mijn groene gymbroek kan de ton in. In Hengelo hebben ze blauwe.

 

De laatste week van de grote vakantie slaap ik slecht. Ik zie er tegenop weer naar een nieuwe school te gaan. Weer geen vrienden die meegaan, maar de praktijk blijkt mee te vallen. Met mij hebben nog zo'n tien man de school verruild. We worden bij elkaar in dezelfde klas geplaatst. Er is waarachtig een Boekeloër bij. Willem, een ex-lokaalgenoot op de lagere scho­ol, die via een andere weg, met een jaar verlies bij mij in de klas komt. We hoeven niet meer alleen te fietsen.

 

 

Kwart voor acht s'morgens wachten we elkaar midden in het dorp op. Een van ons tweeën staat dan al startklaar. Een voet op een van de hori­zontale roodwitte planken naast de spoorweg­overgang. Weer of geen weer, de bruine regenjas, die we alle­bei hebben, hangt open. Als het regent zakken we gewoon wat dieper over het stuur.

We bespreken de Griekse filosofen en evenzo vrolijk steken we de volgende dag de berm over een afstand van een paar kilome­ter in de fik. Vlak voor Twekkelo groeten we iedere ochtend een op wacht staande soldaat:`Hoi soldaat'. Hij mag niets terug zeggen. Dat geeft ons een macht en een gevoel van res­pect voor onze eigen vrijheid.

Al in de tweede klas trekt Willem de aandacht van de hele

sch­ool. Zijn combinatie van fysieke en intellectuele kracht is uniek. Hij hoort nergens bij. Ik kan nog bij de grijze midden­moot horen als ik wil. Maar ik wil niet en hij kan niet.

 

 

 

Op het Jac. Coll. in Enschede herinneren ze zich dat ik een ruit in de gang vernield heb. Ik had er mijn tas doorheen gegooid. Wat nu ? Leerling gevlogen en rekening niet betaald. Bijgevolg word ik voor de eerste en enige keer ontboden in de rectorskamer van de Grundel en krijg het verzoek de schade alsnog te voldoen. Ze spelen onder een hoedje, die Carmellie­tenscholen.

Mijn ouders zijn terecht verontwaardigd.`Als die school meent geld tegoed te hebben, moeten ze maar rechtstreeks kontact met ons opnemen'. Besloten wordt het verzoek gewoon te negeren. We horen er nooit meer iets van terug, maar ik mijd de rector de eerste tijd wel zoveel mogelijk, wat niet gemakkelijk is, want ik heb namelijk zes uur in de week latijn van hem. Ave Publi­por.

 

Een paar jaar oudere neef vraagt wat `fiets' is in het latijn. Ik probeer hem uit te leggen dat en waarom het woord in die taal niet be­staat. `Dan heb je er ook niets aan': krijg ik te horen.

 

Drie jaar fiets ik via Twekkelo naar Hengelo. In de herfst staat in het Muizentunneltje meer dan een meter water. Ik probeer er door te fietsen en red het natuurlijk niet. Nat. Ik word vaker nat. Liever nat dan een regencape. Zo'n legerding dat vreselijk gaat stinken als hij nat wordt. Door de Beatle­film `Help' zijn postcapes ineens erg in. Maar die zijn niet water­dicht en worden loodzwaar. Bovendien worden ze op school door leerlingen gedragen waarmee ik me niet geassocieerd wil zien.

Als ik langs kom fietsen, met of zonder Willem, wordt vanwe­ge mijn rode sokken op luide toon geïnformeerd van welke voetbal­club ik ben en vanwege mijn lange haren willen langs de weg werkende grondwerkers weten of ik een `kut of een piele' heb. Mijn ouders vinden dat ik me voor dit soort opmerkingen moet buigen en me moet aanpassen. Mij sterkt het juist. Ik wil zeker niet bij dit soort mensen horen en probeer me zoveel mogelijk te onderscheiden. Ik zal het ervoor over moeten hebben. Op school zijn er maar enkele leraren die een pro­bleem maken van een kleinigheid als haarlengte, maar zo'n enkeling kan je het leven verdomd zuur maken. Overredingskracht hebben ze vaak niet, argumenten hebben ze nooit van gehoord. Sancties wel. `Je mag er niet in, als je niet...',`Als je de volgende keer niet naar de kapper...'

 

Als ik bij de kapper in Boekelo binnenkom, heeft mijn moeder hem al gebeld en verzocht de schaar er goed in te zetten. Een voet over de drempel en je bent aan hem en zijn boerenklanten overgeleverd. Makke schapen, die hun vette nekken onder een onskentons geleuter met de tondeuse laten trimmen. Voetbal is onderwerp no:1. Onze kapper voetbalt. Ik weet niet hoe hij het voor elkaar krijgt, maar zo af en toe staat hij in het eerste van Unisson. Hij voetbalt met verstand, niet met de benen. Hij knipt niet met verstand. Hij heeft mij bij de benen.

`Heb ik het niet goed gedaan, de vorige keer?':vraagt hij als ik in de stoel van zijn splinternieuwe zaak zit. Waar doet hij het van. Ik heb hem nooit anders dan rechttoerechtaan zien knippen. Model kent hij niet. Waar heeft hij in godsnaam zijn vak geleerd?

`Iets teveel eraf gedaan' : antwoord ik.

`Daar denkt je moeder anders over' :grinnikt hij. `en leg die bril daar maar neer'.  

`Kan ik die niet ophouden? Kan ik zien wat je doet'

`Nee, leg maar neer, anders kan ik je echt niet knippen'

`Die jongeleu maakt het vandaagendag steeds bonter' hoor ik achter me iemand tegen de kapper zeggen alsof ik geen oren heb. `Die zitten toch onder het haar': zal hij gedacht hebben.

Ik ken alle opmerkingen al. Ik hoop dat hem straks een oor afgeknipt wordt of een oog uitgestoken. Twee vliegen in een klap.

Maar voorlopig zit ik hier zonder bril. En als ik die tien minuten later weer op mag zetten, na wel drie keer ge­vraagd te hebben of het niet te kort wordt, is het resultaat geen veras­sing. Het voelde al zo koud.

Ik probeer het een jaar later nog een keer bij een kapper in Enschede. Ook een flop. De kapper die ik zoek bestaat niet. Ik zoek er een die mijn haar langer kan knippen.

 

 

 

s'Zomers liggen we op Bad Boekelo, de `zee op de heide'. Golf­slagbad, zout water, groot zandstrand en bos. Totale bezoe­kerscapaciteit tienduizend man. We zijn er bijna dagelijks te vinden. We komen voornamelijk voor het strand, de tienduizend man en het bos.

Het water hebben we wel gezien. Als we al zwem­men, doen we dat gekleed. Onze spijkerbroek houden we aan. Als dat niet meer mag, laten we het zwemmen helemaal. Het hippie­tijdperk ligt op de loer.

Willem maakt hand- en kopstan­den en leest voor uit z'n `Zeven maagden en een IJstaart' en we zingen `Stille nacht, heilige nacht', wat in mid-sixties in de zomer als een hele provocatie wordt gezien.

De eeuwige discus­sie; Beatles of Stones. Ik ben Beat­lefan, maar `the last time' en `it's all over now' bezor­gen me ook de kouwe rillingen.

 

De ramen van het grote gymlokaal zijn verduisterd. De hele school wordt verwacht op de Sinterklaasbij­een­komst. De rector zal er spreken. Plannen zullen ons open­baar gemaakt worden. De rol van Sinterklaas zal op humoristi­sche wijze vertolkt worden door Lenferink, een leraar Nederlands. Een soort Bomans die Dietrich een prijsje geeft.

En er is muziek. De zus van Ben Bults speelt klassiek op de piano en Ben mag erbij staan om de bladmuziek om te slaan. De school­band, een skifflegroep met theekistbas en wasbord, speelt nummers van Lonny Donagan en het dubbelzinnige Ice cream, you scream.

Een nieuweling, amper drie weken op school, heeft het lef alleen op het podium te gaan staan met zijn elektrische Hofner Club en op een melo­die van Donovan te verkondigen dat dit `het ware leven' is. Hij heeft er succes mee en de schoolband heeft de boodschap begre­pen. De volgende keer staat er een elektri­sche `beat­band'.

 

 

De schoolresultaten laten te wensen over. De stof interesseert me mateloos, alleen heb ik niet de behoefte om me die zo eigen te maken dat ik voldoendes haal. Alleen voor geschiedenis haal ik geen onvoldoende. De klassieke talen zijn met per week dertien lesuren en nog eens evenzoveel uren huiswerk een te grote belasting. Ik blijf zitten. En natuurlijk zijn mijn vrienden weer de schuldigen.

 

Gedurende de wintermaanden zitten we na school in de `Peuk', een koffie­tent in Hengelo. De eigenaar heeft alleen op scho­lieren gemikt en hij mag zich ook rijkelijk over belangstel­ling van die kant verheugen. Onder schooltijd zijn er genoeg koffieleutende spijbelaars. Na schooltijd barst de tent uit zijn voegen. Dichtgespijkerde ramen en altijd goede muziek. Doors met `light my fire' en Otis Redding. En Them

 

 

We hebben een ander onderkomen na schooltijd. De `Peuk' wordt te populair. De eigenaar blijkt teveel een gewone geldwolf. Wij vinden aan de Langelermaatweg een zolder van een fabriek dat gebruikt wordt door het alternatievere deel van Hengelo. `Fashion' heet de tent. Alles kan hier. Muziek horen. Frank Zappa met Freak Out. Muziek maken. Vooral degenen die dat niet kunnen. Kun je het wel, dan ben je burgerlijk, dan lig je er uit. Luid­ruchtige expressie dus. Politieke discussies en rooie indoctrinatie. Moderne Poezie, ge­knoei met licht­orgels en andere psychedelica. Ik bouw mijn eerste echte basgitaar. Een rood ei met f-holes en een ver­keerde schaal bij de toets. Ik kan het dus niet en hoor er bij. Van Mod word ik Dropout

 

 

We hebben een bandje. Peter Tieselink,die zich eigenlijk niet bij ons thuis voelt, die eigenlijk een keer op wil stappen. Harry Groot Breteler, die de hele dag slagwerk speelt, als het aan hem ligt. Maar het ligt niet aan hem. Hij moet ook naar scho­ol. We kennen hem van de Grundel. Hij zit nu op de ulo.

`Wat vindt je daar nu van Gerrit, 'vraagt zijn moeder steeds,`dat Harry naar de ulo moet. Had hij niet beter op de Grundel kunnen blijven?'

Ze ontvangt ons altijd gastvrij. Ze is erg open. Maar ze schijnt Harry te wurgen. De keuken is onze vergaderruimte, de schuur is de repetitieruimte en Rob Jor­ritsma de sologitarist. Blues, blues en nog eens blues. Van John Mayall naar de Mis­sissipi, van Chicago naar Cuby & the Blizzards. Dat is onze we­reld. De Zwavertwegblues

Jaren zitten we in die schuur. Eerst de kachel aansteken. Oude radio op de fiets mee. Grundig 3D klang. Soms repeteren we ook in Markelo bij Rob. In de voorkamer onder de instemmende blikken van zijn Pa & Ma. Radio in de bus mee. Grundig 3D klang. We vermaken ons uitstekend, alleen jammer dat die band niet wat wordt.

Rob zit bij ons op de Grundel. Mooie, stille jongen, lang sluik haar tot ver over zijn schouders. Een dromer, die zijn gitaar op het strand achterlaat en het dan vier uur later nog aan denkt te treffen ook. De meiden vallen met bossen op hem. We staan versteld. Niet alleen om zijn popula­ri­teit, maar vooral hoe hij met zijn verkeringen, zoals hij ze stee­vast noemt, omgaat. Binnen 24 uur kan hij een meisje hebben ge­dumpt, een nieuwe versierd, kennis hebben gemaakt met haar ouders en haar aan zijn eigen Pa en Ma hebben voorge­steld. En dat allemaal met een stalen gezicht. Toch verdenken we hem ervan dat het gewoon om een slaapplaats in Hengelo te doen is. Als er soms een vriendin verstek laat gaan draaien wij meestal op voor het zoeken naar een slaapplaats. Hij laat het erop aan komen. Wij constateren voor hem dat de bus naar Markelo al een uur weg is.

`Oh, is dat zo? Dan moet ik maar bij jullie slapen'.

Daar zijn wij dan niet zo blij mee. Niet dat hij niet deugt, maar hij zegt niet zoveel en daar houden ouders niet zo van.

Een keer neem ik hem s'nachts mee naar Boekelo. Op de fiets. Moet ik nog trappen ook. Goed, hij mag blijven slapen. Als hij weer weg is krijg ik de wind van voren. Waarom weet ik niet. Mijn vrienden zijn niet zo welkom. Er mankeert altijd wel iets aan. Vooral nu mijn ouders langzaam door beginnen te krijgen wat `Fashion' is. Het wordt door de pers in verband gebracht met drugs. Als enkele verontruste ouders de koppen bij elkaar steken wordt een mug een olifant en de kloof tussen mij en mijn ouders een mammoet.

 

 

 

Op de mat onder de brievenbus ligt een enveloppe met een uitnodiging. Ik mag een dag vrij van school nemen. Ik moet gekeurd worden voor mili­taire dienst en wel op 22 mei 1970 in Deventer. Vijf minuten van het NS station en ik hoef geen brood mee te nemen.

Ik heb er geen zin in. Niet in de keuring en helemaal niet in anderhalf jaar onder de wapenen. Aan de keuring zal ik niet ontkomen. Aan de dienstplicht misschien wel. Ik zal er in ieder geval mijn best voor doen. Ik heb altijd al veel last van hoofdpijn gehad en hoop dat dat nu goed van pas komt. In een voetbalwedstrijd zag je mij geen bal koppen. Als ik tegen de zon in kijk krijg ik hoofdpijn. Als ik mijn neus in een beker chocol­ademelk steek krijg ik al hoofdpijn. Teveel slaap, te weinig slaap? Hetzelfde resultaat.

Ik kan vast niet tegen kruitdamp. Mijn huisarts, die van mijn last en lijden op de hoogte is, zal vast wel willen getuigen. Inder­daad, ik krijg van hem een briefje in een enveloppe.

 

Als de trein station Deventer over het talud nadert, zie ik linksonder het gebouwtje, waar ik me moet melden, al liggen. Een aantal leeftijdsgenoten in de trein blijken dezelfde doel te hebben en stappen ook uit. Ze kennen elkaar duidelijk al langer. Ik voel dat ik het weer alleen zal moeten doen.

S5, bij de keuring al, zal er niet inzitten. Ik ben niet zo'n acteur. Ik controleer of ik het briefje nog wel heb. Ik breng zo snel mogelijk een arts op de hoogte van het bestaan van dit document. Dan ik kan ik misschien direct naar huis. Maar niemand is er erg van onder de indruk. Ik moet eerst gewogen en gemeten worden. Er wordt aan mijn slecht gezette elleboog gerukt en gedraaid. Ik moet natuurlijk in bekertje plassen en hoef het warme resul­taat helemaal niet aan een dame te overhandigen. Ik mag het gewoon in een rekje zetten. Ik moet nog lunchen, veel wachten en moppen aanhoren van luidruchtige aspirant soldaatjes. Zij hebben al een voorkeur voor een legeronderdeel en ik wil weg. Ik moet nog, zoals iedereen, met een psycholoog praten en geef hem de enveloppe. Hij maakt hem niet eens open. Laat staan dat hij de machines stop zet. Ik mag weer wachten. Ik houd me in ieder geval rustig en doe niet mee aan het gekeet van de anderen. Je kan nooit weten wat dat nog ople­vert. Om kwart voor vijf, als ik alle hoop al heb opgegeven, word ik gevraagd me te melden in een kamertje, waar drie heren achter een tafel zitten. Een ervan haalt een bekende enveloppe tevoorschijn. Hij is open gemaakt. Eindelijk. Nu zullen hun oren wel gewassen zijn. Nu zullen de excuses wel komen. Ik zal sportief zijn. Ik zal begrip hebben. De man haalt het briefje uit de enveloppe en legt het voor mijn neus en op een toon of ik hiervoor verantwoordelijk ben vraagt hij: `Kunt u lezen wat hier staat'? Ik krijg een rood hoofd. Wat een af­gang. Na veel moeite ontcijfer ik op het receptenbriefje van dokter D:` Gerrit heeft last van hoofdpijn' en ik weet dat dit wederom geen indruk zal maken. Ik had het kunnen weten. Dokter D. was legerarts geweest.

 

Een maand later krijg ik een oproep voor een herkeuring. Ditmaal in Utrecht. Melden in de militaire hospitaal en weer geen brood meenemen. Mij zal ter plekke een lunch verstrekt worden. Inderdaad, als ik me s'ochtends om 9 uur bij de por­tier meld krijg ik meteen een plasticzakje met vier bleek­witte boterham­men met kaas uitgereikt. Kan dus weer een lange dag wor­den. Het blijkt dat ik niet voor mijn hoofdpijnklachten maar voor mijn ontsierde elleboog ben terug geroepen. Het verrast me, maar het leger wil geen risico lopen eventuele schade­claims te krijgen. Ik wil ook geen risico lopen en lever bij vertrek het brood weer in bij de portier.

 

Ik krijg een kaartje thuisgestuurd waarop mijn bloedgroep vermeld staat plus de mededeling dat ik ben goed­gekeurd. Ik besluit dat ik mijn biezen pak en het land uit ga als ik word opgeroepen en begin vast spijkerbroeken in te slaan.

 

Ik lees in de krant dat mijn lichting te groot is en krijg al snel bericht dat ik wegens keuringsuitslag buitengewoon diens­tplichtig ben. Ik hoef niet te komen dus.

 

Een buurjongen loopt in militair kostuum langs ons huis. Hij is een half jaar jonger dan ik en moest vervroegd opkomen. De overheid had zich verteld en zat zonder soldaten. Te voorba­rig mij naar huis gestuurd? In ieder geval gaat nu de buur­jongen in mijn plaats. Het land kan gerust gaan slapen. Hij doet het beslist beter dan ik.

                                                                                                                                                        naar boven

wpd91ae9a9.png

wp0bd17e5d.png

wp9ae41299.png

wp503b9f28.png

wp17cd1e8f.png

wpaf3bcddf.png

wp69b70914.png

wp57e9d308.png

wp3da7a008.png

wp29e49a8f.png

wpf1de23ec.png

wp58890311.png

wpce7162a2.png

wpeefe4dee.png

wp0f41ba90.png

wpe500c283.png

wp05a296eb.png

wp044593f1.png

wp362c6096.png